Rechtspraak: waarom je toch soms elders aan de slag mag gaan als je ziek bent
21/10/2020
Als je door ziekte niet kan gaan werken, betekent dat niet noodzakelijk dat je tijdens de periode van je arbeidsongeschiktheid geen andere job mag uitoefenen. Dat bewijst een recent arrest van het arbeidshof in Brussel.
Wat was er gebeurd?
Een werknemer was tewerkgesteld als magazijnier en werkte in de nachtploeg van het bedrijf. Hij was arbeidsongeschikt omdat hij leed aan slapeloosheid en psychologische werkgerelateerde spanningen. Tijdens zijn arbeidsongeschiktheid ging hij aan de slag in een kapperszaak. De werkgever die dit vaststelde, liet het er niet bij. Hij stuurde een gerechtsdeurwaarder om vast te stellen dat de werknemer werkte als kapper waarna hij hem ontsloeg om een dringende reden. De werknemer betwistte het ontslag.
Wat besliste de rechter?
De arbeidsrechtbank was van mening dat het ontslag om een dringende reden terecht was. Het arbeidshof in Brussel zag dat anders. Volgens het arbeidshof mag een werknemer in een periode van arbeidsongeschiktheid wel degelijk een andere job uitoefenen. Voorwaarde daarbij is wel dat die het genezingsproces niet bemoeilijkt of vertraagt. Het is je werkgever die bij een discussie daarbij moet bewijzen dat de uitgeoefende job het genezingsproces verstoort. In dit geval meende het arbeidshof dat de werkgever niet aantoonde dat het uitvoeren van activiteiten als kapper het genezingsproces bemoeilijkte of vertraagde.
Wat te onthouden?
Als je tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid een andere job wil uitoefenen of bijvoorbeeld bouw- of verbouwingswerken wil doen aan je woning dan is dat niet noodzakelijk verboden. Je werkgever kan je om die reden dan ook niet altijd en sowieso ontslaan om een dringende reden. Je moet er enkel voor zorgen dat de activiteit die je uitoefent je genezingsproces niet bemoeilijkt of vertraagt. Alles hangt dus af van de activiteit die je uitoefent. Twijfel je, vraag dan aan je huisarts om raad.
Jan Roodhooft, advocaat
Arbh. Brussel 23 november 2018, J.T.T., 2019, nr. 1342, 312.